Als een dijk boven water

07 november

Doodskistbeschildering

Geschreven door Pé Mühren

Illustratie door Sophie Basseleur

Doodskistbeschildering

2 mei 1987 – Als men de natuurlijke begaafdheid heeft, de bekwaamheid om iets te creëren, dat als kunst wordt aangemerkt, dan duidt deze begaafdheid, in het woord zelf al, op een gave. Dan heeft men talent, en wordt zo geheten. Wat een uitverkiezing! Maar wat een ellende ook als men niet wordt erkend als talent!

Voor een man als Vincent van Gogh moet het één kluit ellende geweest zijn tijdens zijn leven onvoldoende als uitzonderlijke kunstenaar te zijn aangemerkt, onvoldoende ook door de “kenners” van de kunst. Misschien zou de man méér waardering hebben gekregen, en wellicht geld ook, als hij deurposten en raamkozijnen had geschilderd, en voor de buren kapotte beeldjes had opgeknapt. Als je nu niet tot de multi-miljonairs-klasse behoort dan kun je een doekje van Van Gogh aan je wand wel vergeten. Vincent moet van die miskenning de zenuwen hebben gekregen! Hij dreigde zelfs zijn collega Gauguin met een mes neer te steken, maar daar ging Gauguin niet mee akkoord, en hij vluchtte. En misschien wel om het mes tóch te benutten, sneed hij zichzelf een oor af! Als hij nu zou leven, dan kon hij van zijn geld wellicht de kerncentrales in ons land opkopen, en laten slopen!  Maar nee… de in vele opzichten arme Vincent, die op een gegeven moment óók nog ging samenwonen met Sien, een zwangere prostituee, schoot zichzelf een kogel door de borst. Twee dagen later stierf op nog maar 37-jarige leeftijd de grandioze maker van de “Aardappeleters”, en adembenemende landschappen vol zon en leven, na een nog maar zo kort leven van miskenning, bittere armoede, en geestelijke ellende.

Jentje van Sijmentje-van-het-Verfpussie had het talent van zijn vader, die op de helling de botters teerde. Maar dat talent dan in gesublimeerde vorm: Jentje was kunstschilder. Jentje kon angstaanjagend kunstschilderen. Hij had de techniek geleerd van een artiest, die huisde in een ateliertje op het Kleipark achter Spaander. Maar ja… zijn vrouw Maartje en zijn zes ‘eigen bloedjes’ moesten noodgedwongen emmers vol garnalen pellen, en af en toe de garnalendoppen opeten om het leven te houden! “Niet zeuren,” zei Maartje dan, “goed kauwen!”

Als Jentje nieuwe penselen nodig had, omdat de oude hun haren aan de doeken waren kwijtgeraakt, durfde hij tegen Maartje de naam penseel niet te gebruiken, en dan zei hij maar: “Maartje, mijn pruimtabak is op. Ik ga even een nieuw pakkie halen!” “Nou, je gaat je gang maar,” zei Maartje dan, “maar als je maar weet dat wij óók niks hebben te kauwen!”

Jentjes hele huis stond vol schilderstukken, omdat aan de wanden geen plaats meer was. Zelfs in de plee, op het achtererfje op de slootwal, hing aan de deur een schilderij met een bedrukt kijkende man erop, en daarom was het vertoeven op de plee bij Jentje geen vreugdevolle gebeurtenis. Maar, laat nou dat ene schilderij, die bedrukt kijkende man, gekocht worden door een toerist, die vroeg of ie ‘even van het toilet’ gebruik mocht maken! “Zie je nou wel”, zei Maartje, “als we tegen die man gezegd hadden, dat ie maar ergens anders naar toe moest gaan, dan was dat schilderij nooit verkocht! Goedheid wordt altijd beloond!”

Jentje liet zich op een winderige, frisse morgen uitwaaien, wandelend langs het Noordeinde langs de zee. En daar sprong ineens een grandioos idee in zijn geplaagde geest. Een idee om met zijn kunst een geheel andere weg in te slaan. En… met succes! Klaas van de Meelever ging even bij Maartje langs, om te vertellen, dat ie weer een paar klanten had voor Jentje. Klaas was zo’n beetje een vertegenwoordiger van Jentje. “Ga maar naar het schuurtje, Klaas. Daar is Jentje. Hij heeft er temet weer eentje klaar!” “Oh, ik zie het al”, zei Klaas, die in het schuurtje Jentje bezig zag een nieuwe doodskist te beschilderen. “Deze is zeker voor Japie Laat-Me-Zakken!” Klaas zag dat aan die rechte lijnen en gekleurde vakken op de zijkanten en het deksel “Ja. Dat wou Japie toch hebben?” zei Jentje, die de kist bijna helemaal had bewerkt met frisse Mondriaanse kleuren. “Ik heb er weer een paar, Jentje”, zei Klaas niet zonder trots.

Klaas ging bij de mensen langs, waarvan hij gehoord had dat ‘het niet meer zo lang zou duren!’ Dan probeerde Klaas de kunst van zijn vriend Jentje te verkopen, en als dat lukte, overlegde hij met de a.s. dode, of de familie, hoe de kist beschilderd diende te worden.

Krelis had een loopje over zich alsof hij altijd dronken was.

Eén keer weigerde Jentje een opdracht uit te voeren. Krelis Hosselbossel had nooit een vrouw durven vragen. Krelis had een loopje over zich alsof hij altijd dronken was. Maar hij wilde maar mooi, zeker om zijn frustraties t.o.v. de vrouw mee het graf in te nemen, op zijn kist afbeeldingen van vrouwen zonder ogen, en zonder armen, omdat geen vrouw naar hem gekeken had, noch haar armen naar hem uitgestrekt! Maar daar begon Jentje niet aan. “Vrouwen zonder ogen”, zei Jentje, “da’s géén gezicht!”

De meeste klanten wisten niet hoe hun kist er moest komen uit te zien, en die bestelden gemakshalve maar allemaal geschilderde bloemen, grote aronskelken en knotsen van paarse chrysanten. Jentje rekende vijf gulden per bloem; en dat tikte lekker aan bij de ‘geldbekken’, die ook na hun dood nog de ‘tofferik’ wilden uithangen. Die bestelden meestal zoveel bloemen als hun jaren telden bij overlijden.

Jentje schilderde ook vaak botters-in-volle-zee op de zijkanten van de kist. Op de eerste kist die Jentje met botters beschilderde voeren die met hun koppen richting hoofdeneind van de kist. Toen die kist naar de kerk werd gedragen, zoals het hoort, met de ‘voeten’ vooruit, fluisterde Willem, de laatste drager, zijn voorganger in het oor: “De botters varen achteruit, Dirk!” Dirk siste terug: “Die erin ligt ging de leste tijd óók achteruit, Willem!”

Jentjes doodskistschilderingen werden een rage! Als de klok luidde, stroomde het hele dorp samen langs de begrafenisroute. Ook het toerisme nam toe, omdat de soeveniersbranche en de horecasector, toen nog gewoon de café’s geheten, door Jentje werden ingeseind, dat er weer zo’n kunstkist door het dorp zou gaan. En de zakenlui gaven dat weer door aan de reisbureaus.

Ook de dood zal ons niet scheiden!

Interessant was de kist van Augustin della Mortibus, een immigrant die in Volendam was komen wonen om er rust te vinden nadat zijn vierde vrouw, ook toen weer tegen zijn wil, van hem gescheiden was. Augustin liet op elk van de vier rechtopstaande kanten van de kist één van zijn vrouwen schilderen, en op het deksel de tekst: “Ook de dood zal ons niet scheiden”! Dat was sensatie! En zo leefde Volendam op onder geluid van de begrafenisklok door de kunst van Jentje, en de gunst van Magere Hein!

Dat ik dit wéér eens uit mijn duim heb gezogen staat als een dijk boven water!

Pé Mühren

Dit verhaal is één van de 59 verhalen uit het boek “Als een dijk boven water.” Het boek is te koop in Volendam bij Jan Cas Sombroek en Primera Volendam, en in Edam bij boekwinkel ‘t Pakhuys. U kunt het ook online bestellen via deze website, met gratis bezorging in Edam en Volendam.

UPDATES EN ANEKDOTES

Lees ook

Bekijk alle
Bekijk alle