Als een dijk boven water

06 oktober

De Edamse beukelaar

Geschreven door Pé Mühren

Illustratie door Sophie Basseleur

De Edamse beukelaar

20-5-1989

In 1621 was aan de Voorhaven in Edam een boeckerije gevestigd in het pand, waarin thans het Bosvolk heilzaam van straat wordt gehouden. In het genoemde jaar hield een koets voor het pand halt op bevel van de koetsier, die “Heu” riep. De man wipte van de bok, zwaaide zijn chapeau van zijn hoofd en het portier open. Een dame in een prachtig reiskostuum stapte uit, waarbij de koetsier uitzonderlijk eerbiedig boog. Zo voornaam was die dame.

Uit de boeckerije snelden twee ‘boekeniers’ toe en tilden voorzichtig een kist, die achter op de koets stond, naar binnen. Achter de kist liep de voorname dame, die even naar de koetsier zwaaide, dat hij wel kon vertrekken. Rammelbammelend en klikklakkend gingen paard en koets heen.

De kist werd behoedzaam in een zijvertrekje geplaatst en geopend. Blauw als potlood en onder de builen kwam Hugo de Groot uit zijn benarde positie. Hij viel wenend in de armen van de voorname dame, zijn vrouw Maria van Reigersberch. De vlucht vanuit slot Loevestein was gelukt.

Nu gaat het voor de rest in mijn dijkje meer om de kist, dan om de inhoud. Het was namelijk een beuken kist, die boekenkist. Diederick van de Nagheltrecker, de stadstimmerman van Edam, had de kist vervaardigd uit plankenhout van een beukelaar in de tuin van de boeckerije. Het bleek toen al een bijzondere boom te zijn. Diederick kon er naar hartelust planken van zagen en daar zag hij dan ook niet vanaf. De boom had de volgende dag toch weer zijn normale omvang. Daarom was die beukelaar hét wonder van stede Edam.

Er ontstond een ware pelgrimage. De beukelaargangers kwamen van heinde en verre, zoals vanuit Warder en met schepen mee van de VOC, die in 1602 werd opgericht door lieden, die in Oostinje, aan de andere kant van de wereld, peper hadden ontdekt. Er werd wat afgereisd op die schepen in die jaren.

Hendrick van Swellekwelle, kapitein van Die Gezellighe Schuytvoerder, verdiende jarenlang dik zijn brood aan de beuk van Edam. Hij voer van en naar de Verre Oost alleen maar beukelaargangers naar Edam af en aan. Hij meerde om de twee jaar aan in de Voorhaven, waar het aan de wal constant een kermisachtig gedoe was met vuurspuwers, boeienkoningen en potsenmakers. Er stonden ook veel kraampjes en zo, waar men gedachtenissen kon kopen. Op alle koopwaar stond de beukelaar afgebeeld.

“Daarom noemt men nu
nog het getal dertien een
ongeluksgetal.”

Er waren ook takjes van die boom te koop. Daar moest fiks voor worden betaald, en wel naar gelang van het aantal blaadjes aan zo’n takje. Als een takje met twaalf blaadjes eraan een koper aan de rand van de financiële afgrond bracht, kon hij er donder op zeggen dat dertien blaadjes hem fataal zouden worden. Daarom noemt men nu nog het getal dertien een ongeluksgetal.

De Edamse beukelaar, die steeds maar door hout voor beuken boekenkisten bleef afleveren, had nog een eigenschap, zoals Rembrandt van Rijn in 1642 ontdekte. Hij was in een maanloze nacht naar Edam getogen en had daar stiekem zijn zakdoek gedrenkt in het sap van de boom. In zijn atelier mengde hij zijn speciale ‘licht-donker-tinten’ met het sap, bracht het mengsel aan op een flink doek en zo ontstond de Nachtwacht, mede dus dankzij die beukelaar in Edam.

Nu kan een beetje handige stadsadvocaat daar nu nog een lekker slaatje uit slaan. Wellicht zou daaruit een gedegen onderzoek naar het behoud van onze stadsbeuk kunnen worden bekostigd. Zo nodig ook als tegemoetkoming aan de Partij-van-Aad, die zich zo uitputtend om het beukbehoud beijvert.

Voorlopig kan die boom geen leed geschieden, omdat reigers hem hebben gekraakt om een pand te bezetten, wellicht als hommage aan de vrouw van Hugo de Groot, die immers Van Reigersberch heette. Maar Aad weet drommels goed, dat die reigers na gedane ouderplicht, waaronder het geven van vlieglessen, het nest het nest laten. En daarmee geven zij aan de overheid het fiat de eeuwenoude reus te vellen.

Maar wie meent, dat Aad voor één gat te vangen is, gaat voorbij aan het feit, dat Aad zeker van de partij is in het zich met hand en tand verzetten tegen aantasting van de natuur. Aad heeft meerdere ijzers in het vuur, dat brandt in de strijd om het beukbehoud. Hij heeft op zijn achtererf nu grote kooien met reigers, die hij naar behoefte kunstmatig kan insemineren. Niet zodra heeft een reigerpaar de oude beuk verlaten, of Aad werkt een nieuw ouderpaar in spe in het nest, dat daardoor geen uur meer leegkomt.

U kunt dit op waarheid nagaan door te gaan kijken. Er staat een vaste ladder tegen de beuk als bewijs. En wiens vingerafdrukken staan daarop? Juist. Die van Aad. Dat met wat stevige stutten rondom, de befaamde Bosvolkbeuk wellicht nog lang rechtop zal blijven staan, staat als een dijk boven water.

Pé Mühren

UPDATES EN ANEKDOTES

Lees ook

Bekijk alle
Bekijk alle